Niet alleen het uitzicht met dijkjes, poldermolens, grasland en grazende koeien zijn een typisch Hollands tafreel. Vanavond zag ik het gegraas van enkele mensen bij een viskraam (die voornamelijk zoute haring maar ook kibbeling verkoopt) en een oliebollenkraam. Voor ons in eerste instantie niet een bijzonder gezicht, maar in het buitenland kennen ze deze Hollandse lekkernijen natuurlijk niet.
In de viskraam staat een vrij jonge enthousiaste visboer, die als een bezetene de haring staat schoon te maken. Meestal loopt hij net iets achter op de verkoop en moet je dus even wachten op je haring. Een goed teken, want volgens Johannes van Dam zijn na een half uur de meervoudig onverzadigde vetten (dus visolieën) in de haring al aan het oxideren en begint hij tranig te worden, dus vooruit werken komt de smaak niet ten goede. Om de tranigheid te verbloemen wordt dan een gesnipperde uitje toegevoegd. In Dedikkevandam schrijft hij:
Dus nu weet u wat u moet antwoorden als ze bij de haringkar vragen: ‘Wilt u er uitjes bij?’. Dan zegt u: ‘Hoezo? Is de haring niet goed dan?’
Oók aan de andere kant draait het om de olie. Het gaat dan niet om de visolie in de vis of de in olie gebakken kibbeling, maar hier worden deegballen in olie gebakken tot ze oliebollen genoemd mogen worden.
Vroeger bakte “Pa Veenstra”, een vader van een goede vriend van mij die ooit een banketbakkersopleiding had gevolgd, op Oudjaarsdag oliebollen voor de hele buurt. Daar heb ik de kunst van (en enthousiastme voor) het oliebollenbakken een beetje afgekeken. Dus tegenwoordig bak ik ze op Oudjaarsdag zelf dan speciaal voor de Sylvesterloop in Glimmen om uit te delen aan mijn hardloopmaatjes. En die maatjes… dat is natuurlijk om in de haringsfeer te blijven.